Grondslagen van de extinctieve verjaring, verval, rechtsverwerking en de klachtplicht in rechtsvergelijkend perspectief
Samenvatting
Dit proefschrift bespreekt de Nederlandse regeling van de extinctieve verjaring, verval, rechtsverwerking en de klachtplichten uit artikel 6:89 en 7:23 lid 1 BW. Daarbij gaat bijzondere aandacht uit naar de doorwerking van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid op deze rechtsfiguren en op de houding van de rechter die deze rechtsfiguren moet toepassen. Onderdeel van de bespreking is tevens een uitstapje naar het Zwitserse recht en de behandeling van klachtplicht uit het Weens Koopverdrag.
De besproken rechtsfiguren zijn varianten van (tijds)beperkingen die zich kunnen voordoen bij het inroepen van aanspraken. Bij de bespreking van hun kenmerken en onderlinge verschillen blijkt dat een dogmatisch onderscheid niet altijd te maken is. Ze laten zich eerder plaatsen op een spectrum, waar binnen de extinctieve verjaring en rechtsverwerking elkaars duidelijkste uitersten zijn. Daartussen treffen we afzonderlijk verval en de klachtplicht aan.
De redelijkheid en billijkheid werken op verschillende wijzen door op de rechtsfiguren. In dat kader wordt onder meer stilgestaan bij de doorbreking van de verjaringstermijnen, bijvoorbeeld in gevallen van asbest gerelateerde ziekten en historisch onrecht. Daarnaast blijkt dat er ook gevallen zijn, zoals de schadevergoedingsactie na het intreden van extinctieve verjaring, waarin de Hoge Raad geen ruimte ziet om een beroep op de extinctieve verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten.
Dat de rechtsfiguren in ontwikkeling en aan maatschappelijke veranderingen onderhevig zijn, beïnvloedt ook de rol en de houding van de rechter die in een procedure geconfronteerd wordt met een beroep op de extinctieve verjaring, verval, rechtsverwerking of de klachtplicht. De beantwoording van de vraag wat van de rechter mag worden verlangd, vergt een belangenafweging, waarbij de openbare orde en de partijautonomie aan weerszijden van het spectrum staan.
Specificaties
Inhoudsopgave
1.1 Inleiding 11
1.2 Vernieuwend karakter en relevantie van het onderzoek 12
1.3 Onderzoeksvragen en opzet 16
2 Analyse van de rechtsfiguren 19
2.1 Inleiding 19
2.2 Extinctieve verjaring 23
2.2.1 Inleiding 23
2.2.2 Algemene introductie van de extinctieve verjaring naar Nederlands recht 23
2.2.3 Bespreking van de rol van de redelijkheid en billijkheid 25
2.2.4 Bijzondere bepalingen in het kader van de extinctieve verjaring naar Nederlands recht 28
2.2.4.1 Niet alle rechtsvorderingen verjaren 28
2.2.4.2 De verjaring van vernietigingsaanspraken: artikel 3:52 BW 30
2.2.5 Impact van het huidige BWop de structuur van de Nederlandse verjaringsregeling 34
2.2.6 Verjaring ingevolge artikel 7:23 lid 2 BW 36
2.2.6.1 Inleiding 36
2.2.6.2 De formele reikwijdte van de verjaring uit artikel 7:23 lid 2 BW 38
2.2.6.3 Een vergelijking van de formuleringen in artikel 7:23 lid 2 BW en artikel 3:52 en 6:268 BW 40
2.2.6.4 Hoe werkt “tegenwerpen” ex artikel 7:23 lid 2 BW? 42
2.2.6.5 De materiële reikwijdte van artikel 7:23 lid 2 BW 43
2.2.7 De aanvang en rechtsgevolgen van verjaringstermijnen 46
2.2.8 Een uitstapje naar het Zwitserse verjaringsrecht 50
2.2.8.1 Ratio en doelstelling van het Zwitserse verjaringsrecht 50
2.2.8.2 De Zwitserse verjaringsregels 52
2.2.8.3 Verjaring van (verborgen) schade bij onrechtmatig handelen naar Zwitsers recht 55
2.2.8.4 Verjaring van aanspraken uit hoofde van gebreken waarvoor de Zwitserse klachtplicht geldt 58
2.2.9 Extinctieve verjaring als onrustig bezit 59
2.2.10 Extinctieve verjaring van vorderingen tot schadevergoeding 60
2.2.10.1 Inleidende bespreking van artikel 3:310 BW 60
2.2.10.2 De korte termijn uit artikel 3:310 lid 1 BW: invulling van de subjectieve bekendheid en relevantie daarvan 61
2.2.10.3 Een eerste afbakening: waarop ziet de bekendheid? 62
2.2.10.4 Een tweede afbakening: hoeveel zekerheid moet de benadeelde hebben? 67
2.2.10.5 De hoedanigheid van de benadeelde bij het bekendheidscriterium 69
2.2.10.6 Resumerende overpeinzingen over de korte verjaringstermijn ex artikel 3:310 lid 1 BW 70
2.2.10.7 De schadeveroorzakende gebeurtenis en de twintigjarige termijn uit artikel 3:310 lid 1 BW 71
2.2.11 Recht van toegang tot de rechter bij extinctieve verjaring 77
2.2.11.1 Inleiding 77
2.2.11.2 Een uitstapje naar het Zwitserse recht: EHRM Moor/Zwitserland en de impact op het Zwitserse verjaringsrecht 80
2.2.11.3 De impact van de EHRM-uitspraken op het Nederlandse recht: Reflectie op artikel 3:310 lid 2 BW 83
2.3 Verval 87
2.3.1 Inleiding 87
2.3.2 Onderscheid tussen extinctieve verjaring en verval 88
2.4 Rechtsverwerking 91
2.4.1 Inleiding 91
2.4.2 De maatstaven van redelijkheid en billijkheid als grondslag voor rechtsverwerking 92
2.4.3 Rechtsverwerking versus afstand van recht 95
2.4.4 Nadeelvereiste bij rechtsverwerking 97
2.4.5 Grondslagen voor rechtsverwerking 98
2.4.6 Rechtsverwerking naar Zwitsers recht 100
2.5 De klachtplicht 101
2.5.1 Inleiding 101
2.5.2 Algemene introductie van de klachtplicht 105
2.5.3 Een uitstapje naar de regeling van de klachtplicht naar Zwitsers recht 109
2.5.4 Toepassingsgebied van de klachtplicht 112
2.5.4.1 Inleiding 112
2.5.4.2 Inhoudelijke reikwijdte: van Pekingeenden tot onrechtmatige daden 115
2.5.4.3 Een klachtplicht bij vorderingen uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid? 119
2.5.4.4 Een klachtplicht bij bedrog 121
2.5.4.5 Een klachtplicht bij niet-presteren? 124
2.5.4.6 Verdeling van de bewijslast 128
2.5.5 De klachtplicht in internationaal en Europeesrechtelijk perspectief 131
2.5.5.1 Richtlijn (EU) 2019/771 131
2.5.5.2 De klachtplicht in het Weens Koopverdrag 136
2.5.6 De onderzoeks- en mededelingsplicht 148
3 Interpretatie van verjarings- en vervaltermijnen 155
3.1 Inleiding 155
3.2 De maatstaven van redelijkheid en billijkheid als grondslag voor nuances op de uitgangspunten van verval 157
3.3 De gevolgen van de kwalificatie verjaring vs. verval 159
3.4 Uitstapje naar het Zwitserse recht: onderscheid tussen verjaring en verval 159
3.5 Toepassing van verjaringstermijnen 161
3.5.1 De wettelijke uitgangspunten van stuiting en verlenging van verjaringstermijnen 161
3.5.1.1 Inleiding 161
3.5.1.2 Stuiting naar oud en huidig BW 163
3.5.2 Aan welke eisen moet een stuitingshandeling voldoen? 169
3.5.3 Contractsvrijheid bij stuiting van verjaringstermijnen 174
3.5.4 Uitstapje naar het Zwitserse recht: toepassing van verjaringstermijnen 175
3.6 Toepassing van vervaltermijnen 178
3.6.1 De wettelijke uitgangspunten van stuiting en verlenging bij vervaltermijnen 178
3.6.2 De klachtplicht als bijzondere variant op verval 180
4 De rol van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid bijtoepassing van de extinctieve verjaring, verval, rechtsverwerking en de klachtplicht 185
4.1 De beperkendewerking van de redelijkheid en billijkheid bij extinctieve verjaring 185
4.2 De wenselijkheid en bruikbaarheid van de gezichtspuntencatalogus 188
4.3 Verjaring bij rechtsherstel voor oorlogsmisdrijven en historisch onrecht 189
4.3.1 Inleiding 189
4.3.2 Rawagadeh 191
4.3.3 Jurisprudentie na Rawagadeh 195
4.4 Impact van het historisch onrecht op de gezichtspuntencatalogus 198
4.5 Bijzondere positie van de Staat 199
4.6 Schadevergoeding na extinctieve verjaring? 200
4.7 Schadevergoeding in natura vs. de ratio van extinctieve verjaring 203
4.8 De rol van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid bij toepassing van de klachtplicht 206
5 De rol van de rechter 209
5.1 De rol van de rechter bij toepassing van de extinctieve verjaring 209
5.1.1 Inleiding 209
5.1.2 De rechterlijke interpretatievrijheid in Nederlandse procedures over extinctieve verjaring 211
5.1.3 Categorie 1: de grenzen van artikel 24 (en 25) Rv 212
5.1.4 Categorie 2 en 3: de grenzen uit het grievenstelsel en de buitengrenzen 213
5.1.5 Categorie 4: de openbare orde als begrenzing van de rechterlijke interpretatie 215
5.1.6 Categorie 5 en 6: de verzamelterm en de rechter als bewaker van de lijdelijkheid en partijautonomie 217
5.2 De rol van de rechter bij toepassing van verval, rechtsverwerking en de klachtplicht 219
5.3 Overpeinzingen met betrekking tot de lijdelijkheid van de rechter bij rechtsverlies 220
6 Conclusies en aanbevelingen 223
6.1 Inleiding: reflectie op de onderzoeksvragen 223
6.2 De vergeten slotzin van artikel 7:23 lid 2 BW 227
6.3 Houdbaarheid van de subjectieve vijfjarige verjaringstermijn ex artikel 3:307 tot en met 3:311 BW 228
6.4 De rol van de rechter bij de toepassing van de extinctieve verjaring, verval, rechtsverwerking en de klachtplicht 232
6.4.1 Ambtshalve toepassing 232
6.4.2 De rechter als hoeder van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid bij de extinctieve verjaring 234
6.4.3 De rechter als hoeder van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid bij de klachtplicht, rechtsverwerking en verval 236
Bronvermelding 239
Mensen die dit boek kochten, kochten ook...
Net verschenen
Rubrieken
- aanbestedingsrecht
- aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht
- accountancy
- algemeen juridisch
- arbeidsrecht
- bank- en effectenrecht
- bestuursrecht
- bouwrecht
- burgerlijk recht en procesrecht
- europees-internationaal recht
- fiscaal recht
- gezondheidsrecht
- insolventierecht
- intellectuele eigendom en ict-recht
- management
- mens en maatschappij
- milieu- en omgevingsrecht
- notarieel recht
- ondernemingsrecht
- pensioenrecht
- personen- en familierecht
- sociale zekerheidsrecht
- staatsrecht
- strafrecht en criminologie
- vastgoed- en huurrecht
- vreemdelingenrecht