De uiterlijke verschijningsvorm in het strafrecht
Een analyse van de jurisprudentie van de Hoge Raad
Samenvatting
In 1978 duikt de uiterlijke verschijningsvorm voor het eerst op in de jurisprudentie van de Hoge Raad, in het kader van de strafbare poging. Vanaf 2003 verbreedt de Hoge Raad de toepassing naar verschillende andere leerstukken, waaronder voorwaardelijk opzet, strafbare voorbereiding en noodweer(exces). Nu de uiterlijke verschijningsvorm wordt toegepast bij een aantal kernleerstukken van het materiële strafrecht, heeft deze figuur mogelijk behoorlijke gevolgen voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Maar wat is de uiterlijke verschijningsvorm eigenlijk en wat zijn deze gevolgen? In de literatuur bestaat hierover geen overeenstemming. Een meer omvattend overzicht van de uiterlijke verschijningsvorm in de rechtspraak en een volledige systematische doordenking daar van ontbreken tot op heden.
Dit boek voorziet hierin. De diepgravende analyse van de rechtspraak van de Hoge Raad legt bloot dat de uiterlijke verschijningsvorm een ‘finaal figuur’ is. Tegelijkertijd wordt duidelijk dat de finale handelingsleer nergens volledig wordt omarmd door de Hoge Raad. Dit boek biedt zowel een uitgebreid overzicht van de jurisprudentie van de Hoge Raad over de uiterlijke verschijningsvorm bij poging, voorwaardelijk opzet, voorbereiding en noodweer(exces), als een meer dogmatische beschouwing op die jurisprudentie. Het boek is daarmee van belang voor zowel de wetenschap als de strafrechtspraktijk.
Specificaties
Inhoudsopgave
1 Introductie 1
2 Een korte geschiedenis van de uiterlijke verschijningsvorm 3
3 Verkenning van de literatuur over de uiterlijke verschijningsvorm 7
3.1 Poging 8
3.1.1 Begin van uitvoering 8
3.1.2 Ondeugdelijke poging 10
3.2 (Voorwaardelijk) opzet 12
3.3 Strafbare voorbereiding 16
3.3.1 Bestemd tot het misdrijf 16
3.3.2 Ondeugdelijke voorbereiding 20
3.4 Noodweer(exces) 21
3.4.1 Ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding 21
3.4.2 Verdediging 22
3.5 Andere leerstukken 25
3.6 Over de figuur van de uiterlijke verschijningsvorm 26
3.7 Bevindingen op basis van de literatuur 27
4 Het onderzoek: systematisering van de uiterlijke verschijningsvorm 28
5 Rechtspraakanalyse 29
5.1 Werkwijze 30
5.2 Selectie van uitspraken 31
5.2.1 Selectie van relevante uitspraken van de Hoge Raad 33
5.2.2 Beperking van bestudering cassatierechtspraak: toetsing in cassatie is beperkt 33
5.2.3 Beperking tot de leerstukken poging, (voorwaardelijk) opzet, voorbereiding en noodweer(exces) 35
5.2.4 Beperkte beschikbaarheid van arresten 35
5.2.5 Literatuur 36
5.3 Vergelijking tussen de leerstukken 36
6 Plaatsing in de dogmatiek 37
7 Opbouw van dit boek 38
8 Enkele opmerkingen over de gebruikte terminologie 41
2 STRAFBARE POGING 43
1 Inleiding 43
2 Gebruik en de daaruit af te leiden rol van de uiterlijke verschijningsvorm 43
2.1 Bestanddeel ‘begin van uitvoering’ 44
2.1.1 De te beantwoorden vraag: Is sprake van ‘begin van uitvoering’ in de zin van artikel 45 Sr? 44
2.1.1.1 Begin van uitvoering 44
2.1.1.2 Gerichtheid op het misdrijf en gerichtheid op voltooiing 45
2.1.2 Object van de uiterlijke verschijningsvorm: de gedraging 46
2.1.3 Gerichtheid op voltooiing van het misdrijf: link met het grondmisdrijf 46
2.1.4 Plaats in het beslissingsschema van artikel 350 Sv: kwalificatie 46
2.1.5 Rol: de uiterlijke verschijningsvorm als methode en standaardcriterium 46
2.1.5.1 De Cito-formule 47
2.1.5.2 ‘Correctie’ van de feitenrechter 47
2.1.5.3 Geen beperking tot bepaalde delict(typ)en 50
2.1.6 Samenvattende bevindingen over het gebruik en de rol van de uiterlijke verschijningsvorm bij het bestanddeel ‘begin van uitvoering’ 51
2.2 Ondeugdelijke poging 51
2.2.1 Ondeugdelijkheid als apart onderdeel van ‘begin van uitvoering’ 52
2.2.1.1 Jurisprudentie 52
2.2.1.2 Analyse 54
2.2.2 Ondeugdelijkheid als omstandigheid bij de uiterlijke verschijningsvorm 54
2.2.2.1 Jurisprudentie 54
2.2.2.2 Analyse 55
2.2.3 De uiterlijke verschijningsvorm als criterium voor ondeugdelijkheid 57
2.2.3.1 Jurisprudentie 57
2.2.3.2 Analyse 58
2.2.4 Ondeugdelijkheid buiten kader van ‘begin van uitvoering’ 63
2.2.4.1 Jurisprudentie 63
2.2.4.2 Analyse 64
2.2.5 Verschillende benaderingen bij middel en object? 64
2.2.6 Samenvattende bevindingen over het gebruik en de rol van de uiterlijke verschijningsvorm bij de ondeugdelijke poging 65
2.3 Bestanddeel ‘voornemen’ 66
2.4 Afbakening onvoltooide en voltooide poging: geen rol voor de uiterlijke verschijningsvorm 66
2.5 Vrijwillige terugtred: geen rol voor de uiterlijke verschijningsvorm 67
3 Invulling van de uiterlijke verschijningsvorm 68
3.1 (Gekwalificeerde) diefstal (310, 311, 312 Sr) 69
3.1.1 Jurisprudentie 69
3.1.2 Analyse 73
3.1.3 Bevindingen 75
3.2 Oplichting (326 Sr) 76
3.2.1 Jurisprudentie 76
3.2.2 Analyse 77
3.2.3 Bevindingen 79
3.3 Bevrijding van een gevangene (191 Sr) 80
3.3.1 Jurisprudentie 80
3.3.2 Analyse 80
3.3.3 Bevindingen 81
3.4 Moord en doodslag (287 en 288 Sr) 81
3.4.1 Jurisprudentie 81
3.4.2 Analyse 83
3.4.3 Bevindingen 85
3.5 Afpersing (317 Sr) 85
3.5.1 Jurisprudentie 85
3.5.2 Analyse 87
3.5.3 Bevindingen 88
3.6 Verboden voorwerpen (Opiumwet, Wet wapens en munitie, Vuurwerkbesluit, Wet milieugevaarlijke stoffen) 88
3.6.1 Voorhanden hebben 89
3.6.1.1 Jurisprudentie 89
3.6.1.2 Analyse 91
3.6.1.3 Bevindingen 93
3.6.2 Vervoeren, afleveren, binnen en buiten het grondgebied brengen 94
3.6.2.1 Jurisprudentie 94
3.6.2.2 Analyse 99
3.6.2.3 Bevindingen 103
3.6.3 Hennepteelt 103
3.6.3.1 Jurisprudentie 103
3.6.3.2 Analyse en bevindingen 104
3.6.4 Overkoepelende bevindingen ten aanzien van de invulling van de uiterlijke verschijningsvorm bij verboden voorwerpen 105
3.7 Brandstichting/teweegbrengen ontploffing (157 Sr) 106
3.7.1 Jurisprudentie 106
3.7.2 Analyse 108
3.7.3 Bevindingen 110
3.8 Mensenhandel (250ter (oud) Sr, thans: 273f Sr) 110
3.8.1 Jurisprudentie 110
3.8.2 Analyse 111
3.8.3 Bevindingen 112
3.9 Vrijheidsberoving (282 Sr) 112
3.9.1 Jurisprudentie 112
3.9.2 Analyse 113
3.9.3 Bevindingen 114
3.10 Vervalsing (232 Sr) 114
3.10.1 Jurisprudentie 114
3.10.2 Analyse 115
3.10.3 Bevindingen 116
3.11 Verleiding (248a Sr) 116
3.11.1 Jurisprudentie 116
3.11.2 Analyse 116
3.11.3 Bevindingen 117
3.12 Delictoverstijgende bevindingen over de invulling van de uiterlijke verschijningsvorm 117
3.12.1 Gerichtheid op het misdrijf 118
3.12.1.1 Het voornemen van de verdachte 119
3.12.1.2 De aanwezigheid van middelen om het misdrijf of een kwalificerend bestanddeel te plegen 123
3.12.1.3 De context 125
3.12.1.4 Belang van de omstandigheden en onderlinge verhouding: de drempel van de uiterlijke verschijningsvorm (1) 126
3.12.2 Gerichtheid op voltooiing 127
3.12.2.1 Het aanwenden van middelen om het misdrijf of een kwalificerend bestanddeel te plegen: (gedeeltelijke) vervulling (kwalificerend) bestanddeel 128
3.12.2.2 Het aanvangen met de eerste stap van het stappenplan 129
3.12.2.3 Het daadwerkelijk benaderen van het object van het misdrijf/het in zijn machtssfeer hebben van verboden voorwerpen 131
3.12.2.4 Het direct in gevaar brengen van personen of goederen 132
3.12.2.5 De voltooiing is alleen uitgebleven vanwege een van de wil van de verdachte niet afhankelijke omstandigheid 133
3.12.2.6 Automatische voltooiing? 134
3.12.2.7 Belang van de omstandigheden en onderlinge verhouding: de drempel van de uiterlijke verschijningsvorm (2) 135
3.12.3 Overkoepelende noties over de omstandigheden 136
3.12.3.1 Objectieve en subjectieve omstandigheden 136
3.12.3.2 Context 136
3.12.3.3 Niet zichtbare omstandigheden 137
3.12.3.4 Door de rechter vastgestelde omstandigheden 137
3.12.3.5 Criteriumfiguur? 138
3.12.3.6 De drempel van de uiterlijke verschijningsvorm (3) 139
3.12.3.7 Formele delicten 139
4 Samenvattende bevindingen over de uiterlijke verschijningsvorm bij strafbare poging 140
3 OPZET 145
1 Inleiding 145
2 Gebruik en daaruit af te leiden rol van de uiterlijke verschijningsvorm 145
2.1 Voorwaardelijk opzet: het ‘aanvaardingsvereiste’ 146
2.1.1 De te beantwoorden vraag: Heeft de verdachte de aanmerkelijke kans ‘aanvaard’? 146
2.1.2 Object van de uiterlijke verschijningsvorm: de gedraging 148
2.1.3 Gerichtheid op een bepaald gevolg: link met het gronddelict 148
2.1.4 Plaats in het beslissingsschema van artikel 350 Sv: kwalificeren in het kader van de bewijsvraag 148
2.1.5 Rol: de uiterlijke verschijningsvorm als bewijsmethode, bewijsvermoeden en als dwingend minimum (maatstaf) 149
2.1.5.1 Alleen als verklaringen van de verdachte of getuigen ‘geen inzicht geven’ 149
2.1.5.2 Gebruik geen vrijblijvendheid 153
2.1.5.3 Alleen bij bepaalde gedragingen: beperking tot bepaalde delict(typ)en of hoge drempel? 155
2.1.5.4 Contra-indicaties 156
2.1.5.5 Rol: de uiterlijke verschijningsvorm als methode 156
2.1.5.6 Rol: de uiterlijke verschijningsvorm als bewijsvermoeden 156
2.1.5.7 Rol: de uiterlijke verschijningsvorm als maatstaf (dwingend minimum) 157
2.1.6 Samenvattende bevindingen over het gebruik en de rol van de uiterlijke verschijningsvorm bij het ‘aanvaardingsvereiste’ 157
2.2 Voorwaardelijk opzet: aanmerkelijke kans en bewustheid 158
2.2.1 De uiterlijke verschijningsvorm en de aanmerkelijke kans 158
2.2.2 De uiterlijke verschijningsvorm en het ‘bewustheidsvereiste’ 160
2.2.3 Bevindingen: geen rol voor de uiterlijke verschijningsvorm bij het aanmerkelijke kans-vereiste en het bewustheidsvereiste 164
2.3 Andere opzetgradaties 164
3 Invulling van de uiterlijke verschijningsvorm 168
3.1 Moord en doodslag (287 en 289 Sr) 168
3.1.1 HIV I-arrest 169
3.1.1.1 Jurisprudentie 169
3.1.1.2 Analyse 170
3.1.1.3 Bevindingen 171
3.1.2 Steek- en schietincidenten 171
3.1.2.1 Afbakening (bewuste) schuld en (voorwaardelijk) opzet 172
3.1.2.2 Alternatief scenario 179
3.1.2.3 Overkoepelend over de omstandigheden bij steek- en schietincidenten 187
3.1.3 Verkeer 188
3.1.3.1 Jurisprudentie 188
3.1.3.2 Analyse 194
3.1.3.3 Bevindingen 198
3.1.4 Het gooien van voorwerpen 199
3.1.4.1 Jurisprudentie 199
3.1.4.2 Analyse 201
3.1.4.3 Bevindingen 202
3.1.5 Overig 202
3.1.5.1 Jurisprudentie 202
3.1.5.2 Analyse 205
3.1.5.3 Bevindingen 208
3.1.6 Overkoepelend over de omstandigheden bij moord en doodslag 208
3.2 (Zware) mishandeling (300 e.v. Sr) 211
3.2.1 Steekincidenten 212
3.2.1.1 Jurisprudentie 212
3.2.1.2 Analyse 215
3.2.1.3 Bevindingen 217
3.2.2 Schoppen en slaan 218
3.2.2.1 Jurisprudentie 218
3.2.2.2 Analyse 221
3.2.2.3 Bevindingen 225
3.2.3 Verkeer 226
3.2.3.1 Jurisprudentie 226
3.2.3.2 Analyse 229
3.2.3.3 Bevindingen 231
3.2.4 Overig 232
3.2.4.1 Jurisprudentie 232
3.2.4.2 Analyse 232
3.2.4.3 Bevindingen 233
3.2.5 Overkoepelend over de omstandigheden bij (zware) mishandeling 234
3.3 Brandstichting (157 Sr) 234
3.3.1 Jurisprudentie 234
3.3.2 Analyse 235
3.3.3 Bevindingen 236
3.4 Beschadiging (350 Sr) 237
3.4.1 Jurisprudentie 237
3.4.2 Analyse 238
3.4.3 Bevindingen 240
3.5 Belastingfraude (68 (oud) en 69 AWR; 225 Sr) 240
3.5.1 Jurisprudentie 240
3.5.2 Analyse 241
3.5.3 Bevindingen 242
3.6 Bedreiging (285 Sr) 242
3.6.1 Jurisprudentie 242
3.6.2 Analyse 243
3.6.3 Bevindingen 244
3.7 Delictoverstijgende bevindingen over de invulling van de uiterlijke verschijningsvorm 244
3.7.1 De inzet van middelen (wapens) om het misdrijf te plegen 244
3.7.2 Gewelddadige of ‘alledaagse’ gedraging 246
3.7.3 Gerichtheid tegen een bepaald persoon of goed 247
3.7.4 Volhardendheid van de verdachte 248
3.7.5 Schenden van een zorgplicht 249
3.7.6 Het ‘zwakkere’ slachtoffer 250
3.7.7 Bewustheid van bepaalde (bijzondere) omstandigheden 251
3.7.8 Intreden gevolg niet doorslaggevend 252
3.7.9 Contra-indicaties 252
3.7.10 De drempel van de uiterlijke verschijningsvorm 253
3.8 Overkoepelende noties over de omstandigheden 255
3.8.1 De uiterlijke verschijningsvorm 255
3.8.1.1 Objectieve omstandigheden 255
3.8.1.2 Context 255
3.8.1.3 Niet zichtbare omstandigheden (criteriumfiguur?) 256
3.8.2 Contra-indicaties en ‘negatieve omstandigheden’ 256
4 Samenvattende bevindingen over de uiterlijke verschijningsvorm bij (voorwaardelijk) opzet 258
4 STRAFBARE VOORBEREIDING 261
1 Inleiding 261
2 Jurisprudentie 262
3 Gebruik en daaruit af te leiden rol van de uiterlijke verschijningsvorm 273
3.1 Bestanddeel ‘bestemd’ 273
3.1.1 De te beantwoorden vraag: Zijn de aangetroffen voorwerpen bestemd tot het begaan van het misdrijf? 273
3.1.2 Object van de uiterlijke verschijningsvorm: het voorwerp 274
3.1.3 Bestemd voor plegen van ‘dat misdrijf’: link met het grondmisdrijf 274
3.1.4 Plaats in het beslissingsschema van artikel 350 Sv: kwalificeren in het kader van de bewijsvraag 277
3.1.5 Rol: de uiterlijke verschijningsvorm als methode, wegingsfactor en criterium 277
3.1.5.1 De uiterlijke verschijningsvorm als methode 277
3.1.5.2 De uiterlijke verschijningsvorm: wegingsfactor of criterium? 278
3.1.5.3 Beperking tot bepaalde gevallen? 281
3.1.6 Samenvattende bevindingen over het gebruik en de rol van de uiterlijke verschijningsvorm bij het bestanddeel ‘bestemd’ 282
3.2 Misdadig doel 283
3.3 Ondeugdelijke voorbereiding 284
3.3.1 Ondeugdelijke voorbereiding 284
3.3.2 Pril stadium 285
3.3.3 Ondeugdelijk object 286
3.3.4 Samenvattende bevindingen over het gebruik en de rol van de uiterlijke verschijningsvorm bij de ondeugdelijke voorbereiding 288
4 Invulling van de uiterlijke verschijningsvorm 288
4.1 Omstandigheden 289
4.1.1 Misdadige bestemming hoeft niet uit voorwerp zelf te volgen 289
4.1.2 Misdadig doel 289
4.1.3 Dienstig kunnen zijn 292
4.1.4 Voorwerpen in onderlinge samenhang 294
4.1.5 Gebruik dat is gemaakt van de voorwerpen 294
4.1.6 Verrichte gedragingen 295
4.1.7 Geen andere, legitieme verklaring 296
4.1.8 Belang van de omstandigheden en onderlinge verhouding: de drempel van de uiterlijke verschijningsvorm 296
4.2 Overkoepelende noties over de omstandigheden 298
5 Samenvattende bevindingen over de uiterlijke verschijningsvorm bij strafbare voorbereiding 299
5 NOODWEER(EXCES) 301
1 Inleiding 301
2 Jurisprudentie 302
3 Gebruik en de daaruit af te leiden rol van de uiterlijke verschijningsvorm 311
3.1 Verdediging 311
3.1.1 Bestanddeel ‘verdediging’ 311
3.1.2 De te beantwoorden vraag: Is er sprake van een aanval? 312
3.1.3 Object van de uiterlijke verschijningsvorm: de gedraging 312
3.1.4 Plaats in het beslissingsschema van artikel 350 Sv: strafuitsluitingsgronden 312
3.1.5 Rol: de uiterlijke verschijningsvorm als methode en (tegen)vermoeden 313
3.1.5.1 Het aanvallende karakter van de gedraging: een correctie op een vermoeden en een verwerpingsgrond 313
3.1.5.2 Verhouding tussen de bedoeling en de uiterlijke verschijningsvorm: de uiterlijke verschijningsvorm centraal 314
3.1.5.3 Rol: de uiterlijke verschijningsvorm als vermoeden 316
3.1.6 Beperking tot bepaalde gevallen? 318
3.1.7 Samenvattende bevindingen over het gebruik en de rol van de uiterlijke verschijningsvorm bij het bestanddeel ‘verdediging’ 319
3.2 Ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding 320
4 Invulling van de uiterlijke verschijningsvorm 321
4.1 Omstandigheden 321
4.1.1 Alleen vechtpartijen 321
4.1.2 De verdachte benaderde zelf het slachtoffer 322
4.1.3 Het slachtoffer verwijderde zich van de situatie 323
4.1.4 De verdachte gedroeg zich agressief 324
4.1.5 De verdachte deelde de ‘eerste klap’ uit 324
4.1.6 Disproportionaliteit en subsidiariteit van de gedraging 325
4.1.7 De bedoeling van de verdachte als contra-indicatie? 325
4.1.8 Belang van de omstandigheden en onderlinge verhouding: drempel van de uiterlijke verschijningsvorm 326
4.2 Overkoepelende noties over de omstandigheden 327
4.3 Verhouding tot andere bestanddelen van noodweer 327
4.3.1 Theoretisch onderscheid 328
4.3.2 Praktische meerwaarde 330
4.3.3 Bevindingen over de verhouding tot andere bestanddelen van noodweer 332
5 Samenvattende bevindingen over de uiterlijke verschijningsvorm bij noodweer(exces) 332
6 OVERIGE VERSCHIJNINGSVORMEN VAN DE UITERLIJKE VERSCHIJNINGSVORM 335
1 Inleiding 335
2 Medeplegen 336
2.1 Jurisprudentie 336
2.2 Analyse 339
2.2.1 Uitvoeringshandeling 340
2.2.1.1 Het Veghel-arrest 340
2.2.1.2 Toekomstige toepassing door de Hoge Raad? 341
2.2.2 Opzet op de delictsbestanddelen (alternatief scenario) 342
2.2.2.1 Het Vluchtauto-arrest 342
2.2.2.2 Toekomstige toepassing door de Hoge Raad? 342
2.2.3 Nauwe en bewuste samenwerking 343
2.2.3.1 De arresten Tasjesroof en VW Polo 343
2.2.3.2 Toekomstige toepassing door de Hoge Raad? 343
2.2.4 Samenvattende bevindingen over de uiterlijke verschijningsvorm bij medeplegen 344
3 Voorbedachte raad 345
3.1 Jurisprudentie 345
3.2 Analyse 349
3.2.1 Tijdsverloop 350
3.2.1.1 Arresten Sint Odolphusstraat en V. 350
3.2.1.2 Toekomstige toepassing door de Hoge Raad? 351
3.2.2 Het laten varen van het plan 352
3.2.2.1 Het Garage-arrest 352
3.2.2.2 Toekomstige toepassing door de Hoge Raad? 353
3.2.3 Hevige gemoedsopwelling of kalm beraad 353
3.2.3.1 Arresten Bar en Pilaar 353
3.2.3.2 Toekomstige toepassing door de Hoge Raad? 354
3.2.4 Samenvattende bevindingen over de uiterlijke verschijningsvorm bij voorbedachte raad 355
4 Kwalificatie-uitsluitingsgrond bij witwassen (420bis Sr) 356
4.1 Jurisprudentie 356
4.2 Analyse 357
4.2.1 De witwaszaak 357
4.2.2 Toekomstige toepassing door de Hoge Raad? 357
5 Aanduiding van voorwerp, toestand of gedraging 358
5.1 Jurisprudentie en analyse 358
5.1.1 Analyse van de jurisprudentie 358
5.1.2 Toekomstige toepassing door de Hoge Raad? 359
5.2 Samenvattende bevindingen over de uiterlijke verschijningsvorm bij de aanduiding van voorwerp, toestand of gedraging 360
6 Samenvattende bevindingen over de overige verschijningsvormen van de uiterlijke verschijningsvorm 360
7 DE UITERLIJKE VERSCHIJNINGSVORM OVERKOEPELEND: VERGELIJKING TUSSEN DE LEERSTUKKEN 363
1 Inleiding 363
2 Gebruik en de daaruit af te leiden rol van de uiterlijke verschijningsvorm 364
2.1 De te beantwoorden vraag: objectieve en subjectieve zijde van het strafbare feit 364
2.1.1 Verschil 364
2.1.2 Problematisering 365
2.1.3 Bevinding: het gebruik van de uiterlijke verschijningsvorm relativeert het verschil tussen de subjectieve en de objectieve zijde van het strafbare feit 365
2.2 Gedragingen en voorwerpen als object van de uiterlijke verschijningsvorm 365
2.2.1 Verschil 365
2.2.2 Relativering 366
2.2.3 Bevinding: de uiterlijke verschijningsvorm om de gerichtheid van het object vast te stellen 366
2.3 Plaats in het beslissingsschema van artikel 350 Sv 367
2.3.1 Verschil 367
2.3.2 Relativering 367
2.3.3 Bevinding: de uiterlijke verschijningsvorm als methode om gedragingen onder een bestanddeel te brengen 368
2.4 Rol van de uiterlijke verschijningsvorm 368
2.4.1 Verschil 369
2.4.2 Bevinding: de uiterlijke verschijningsvorm in verschillende rollen 370
3 Invulling van de uiterlijke verschijningsvorm 371
3.1 Objectieve en subjectieve omstandigheden 371
3.1.1 Verschil 371
3.1.2 Relativering 372
3.1.3 Bevinding: de uiterlijke verschijningsvorm als verbinding tussen de objectieve en subjectieve zijde van het strafbare feit 372
3.2 Relevantie van de context 372
3.3 Omstandigheden die bij de rechter bekend zijn 373
3.4 De drempel 373
3.4.1 De drempel van de uiterlijke verschijningsvorm: verschil of overeenkomst? 373
3.4.1.1 Een vergelijking tussen poging en voorbereiding 374
3.4.1.2 Een vergelijking tussen poging en voorwaardelijk opzet 374
3.4.1.3 De drempel bij noodweer(exces) 375
3.4.2 Bevinding: de ondergrens van de uiterlijke verschijningsvorm ligt hoger bij het voorwaardelijk opzet(?) 376
3.5 Contra-indicaties 377
3.5.1 Alleen bij voorwaardelijk opzet en noodweer(exces) contraindicaties 377
3.5.2 Vergelijking tussen voorwaardelijk opzet en noodweer(exces) 377
3.5.3 Bevinding: bij de subjectieve zijde zijn contra-indicaties ten opzichte van de uiterlijke verschijningsvorm (in theorie) mogelijk 378
4 Leerstukoverstijgende eigenschappen van de uiterlijke verschijningsvorm, maar ook blijvende verschillen 379
5 De uiterlijke verschijningsvorm en de finale handelingsleer: een opmaat 381
8 VERDIEPING: PROBLEMATISERING VANUIT ANDERE PERSPECTIEVEN 383
1 Inleiding 383
2 Opzet en poging 384
2.1 Voornemen (opzet) en begin van uitvoering 384
2.1.1 Analyse 384
2.1.2 Bevindingen en duiding daarvan: de gedraging vanuit het perspectief van het opzet en het opzet vanuit het perspectief van de gedraging (wanneer dat vanuit het perspectief van bewijs niet anders kan) 387
2.2 Contra-indicaties voor voorwaardelijk opzet en vrijwillige terugtred 387
2.2.1 Analyse 387
2.2.2 Bevindingen en duiding daarvan: het opzet gaat aan de gedraging vooraf, de gedraging is niet zonder meer leidend 389
3 Opzet en voorbereiding 390
3.1 Jurisprudentie (aanvullend) 390
3.2 Analyse 390
3.3 Bevindingen en duiding daarvan: het perspectief van de intentie of het perspectief van de gedraging? 392
4 Poging en voorbereiding 393
4.1 Afbakening poging en voorbereiding 393
4.1.1 Analyse 393
4.1.2 Bevindingen en duiding daarvan: gerichtheid op het misdrijf (intentie leidend) vs. gerichtheid op voltooiing (objectieve omstandigheden leidend) 394
4.2 De ondeugdelijke poging of voorbereiding 395
4.2.1 Analyse 395
4.2.2 Bevindingen en duiding daarvan: objectieve omstandigheden leidend, behalve bij ondeugdelijk object bij voorbereiding 398
5 Opzet en noodweer 398
5.1 Jurisprudentie 398
5.2 Analyse 399
5.3 Bevindingen en duiding daarvan: één gedraging, meerdere gerichtheden 400
6 Overkoepelend: de uiterlijke verschijningsvorm gaat over het opzet, de gedraging en bewijs 401
9 DE FINALE HANDELINGSLEER: WELZEL, PETERS EN FINALE BEWIJSVOERING 403
1 Inleiding 403
2 De finale handelingsleer van Welzel: de gedraging vanuit het perspectief van het opzet 404
2.1 De finale wil: het perspectief van de verdachte 404
2.2 De handeling 407
3 De finale leer van Peters: het opzet bezien vanuit het perspectief van de gedraging 409
4 Finale bewijsvoering 412
5 Bevindingen 415
10 DE UITERLIJKE VERSCHIJNINGSVORM: DE FINALE HANDELINGSLEER OMARMD? 417
1 Inleiding 417
2 De uiterlijke verschijningsvorm bij voorwaardelijk opzet 419
2.1 Inleiding 419
2.2 Algemeen: gerichtheid van de gedraging op een bepaald gevolg 419
2.3 Invulling uiterlijke verschijningsvorm: Peters 420
2.3.1 De gedraging in de context: Peters 420
2.3.2 De hoge drempel van de uiterlijke verschijningsvorm: niet zomaar vertrouwen op de sociale betekenis van de gedraging 420
2.3.3 Contra-indicaties 421
2.4 Gebruik en rol: van de uiterlijke verschijningsvorm: geen volledige omarming van Peters 422
2.5 Andere aspecten van het (voorwaardelijk) opzet en de finale leer 423
2.5.1 De andere vereisten voor voorwaardelijk opzet 423
2.5.2 Opzetgradaties 426
2.6 Bevindingen ten aanzien van de finale handelingsleer bij (voorwaardelijk) opzet: finale bewijsvoering, normatief opzet en de individuele beleving 428
3 De uiterlijke verschijningsvorm bij strafbare poging 429
3.1 Inleiding 429
3.2 De finale handelingsleer en poging 429
3.3 Bestanddeel ‘begin van uitvoering’ 430
3.3.1 Invulling van de uiterlijke verschijningsvorm: Welzel 430
3.3.1.1 Gerichtheid op het misdrijf 430
3.3.1.2 Gerichtheid op voltooiing 432
3.3.2 Gebruik en rol: de uiterlijke verschijningsvorm als criterium, de finale handelingsleer omarmd? 433
3.4 De ondeugdelijke poging 433
3.4.1 Ondeugdelijke middelen 434
3.4.2 Ondeugdelijke objecten 434
3.5 Bevindingen ten aanzien van de finale handelingsleer en poging: de finale handelingsleer van Welzel met enkele inperkingen van de strafrechtelijke aansprakelijkheid 435
4 De uiterlijke verschijningsvorm bij strafbare voorbereiding 436
4.1 Inleiding 436
4.2 Bestandeel ‘bestemd’ 436
4.2.1 Voorwerpen en de finale handelingsleer 436
4.2.2 Invulling van de uiterlijke verschijningsvorm: Welzel 437
4.2.3 Gebruik en rol: de uiterlijke verschijningsvorm als criterium, de finale handelingsleer omarmd? 438
4.3 Ondeugdelijke voorbereiding 438
4.4 Bevindingen ten aanzien van de finale handelingsleer en strafbare voorbereiding: de finale handelingsleer van Welzel met een enkele inperking van de strafrechtelijke aansprakelijkheid 439
5 De uiterlijke verschijningsvorm bij noodweer(exces) 439
5.1 Inleiding 439
5.2 Invulling van de uiterlijke verschijningsvorm: Peters 440
5.3 Gebruik en rol: finale bewijsvoering of toch Peters? 440
5.4 Bevindingen ten aanzien van de finale handelingsleer en noodweer(exces): finale bewijsvoering 441
6 Samenvattende bevindingen over de jurisprudentie van de Hoge Raad: nergens een volledige omarming van de finale handelingsleer 441
SLOTBESCHOUWINGEN 443
1 Inleiding 443
2 Conclusies 444
2.1 Toepassing bij de verschillende leerstukken 444
2.2 Leerstukoverstijgende eigenschappen van de uiterlijke verschijningsvorm 445
2.3 De uiterlijke verschijningsvorm en de finale handelingsleer 447
2.4 Eindconclusie: de uiterlijke verschijningsvorm is in hoofdzaak een ‘finale methode’ 449
3 Aanbevelingen 450
3.1 Strafbare poging 451
3.1.1 Gerichtheid op het misdrijf en gerichtheid op voltooiing 451
3.1.1.1 Gerichtheid op het misdrijf 452
3.1.1.2 Gerichtheid op voltooiing 452
3.1.2 De ondeugdelijke poging 453
3.1.2.1 Ondeugdelijkheid van het middel 455
3.1.2.2 Ondeugdelijkheid van het object 456
3.2 Opzet 457
3.2.1 Gebruik van de uiterlijke verschijningsvorm in het kader van andere opzetgradaties 457
3.2.2 Het aanmerkelijke kans-vereiste 459
3.3 Strafbare voorbereiding 462
3.3.1 De ondeugdelijke voorbereiding: ondeugdelijk middel 462
3.3.2 De ondeugdelijke voorbereiding: ondeugdelijk object 463
3.4 Noodweer(exces) 464
3.4.1 De uiterlijke verschijningsvorm als correctiefactor 464
3.4.1.1 Eigen plaats in het noodweerschema 464
3.4.1.2 Terughoudendheid bij de toepassing 465
3.4.2 De uiterlijke verschijningsvorm en de ‘noodweersituatie’ 466
3.5 Andere toepassingen van de uiterlijke verschijningsvorm 467
3.6 Tot slot 471
AANGEHAALDE LITERATUUR 473
AANGEHAALDE JURISPRUDENTIE HOGE RAAD 479
AANGEHAALDE LAGERE RECHTSPRAAK 485
ROEPNAMENREGISTER UITSPRAKEN HOGE RAAD 487
BIJLAGE – VRAGENLIJST 495
Mensen die dit boek kochten, kochten ook...
Net verschenen
Rubrieken
- Aanbestedingsrecht
- Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht
- Accountancy
- Algemeen juridisch
- Arbeidsrecht
- Bank- en effectenrecht
- Bestuursrecht
- Bouwrecht
- Burgerlijk recht en procesrecht
- Europees-internationaal recht
- Fiscaal recht
- Gezondheidsrecht
- Insolventierecht
- Intellectuele eigendom en ict-recht
- Management
- Mens en maatschappij
- Milieu- en omgevingsrecht
- Notarieel recht
- Ondernemingsrecht
- Pensioenrecht
- Personen- en familierecht
- Sociale zekerheidsrecht
- Staatsrecht
- Strafrecht en criminologie
- Vastgoed- en huurrecht
- Vreemdelingenrecht