In februari 2011 beweerden een Amerikaanse en Italiaanse professor in NRC Handelsblad dat de term mondialisering al uit de jaren zeventig stamt. Volgens hen is hij van Italiaanse origine en werd hij voor het eerst gebruikt voor multinational IBM. Die had fabrieken in 14 landen staan en verkocht zijn kantoormachines en computers in liefst 109 landen. Daarmee stond het Amerikaanse concern model voor de mondialisering (‘mondializzazione’) van het ‘kapitalistische imperialisme’. Mondialisering had daarmee een negatieve klank. Die negatieve klank had hij ook toen in 1999 anti-globalisten tijdens de Wereldhandelsconferentie in Seattle luid protesteerden tegen de negatieve gevolgen ervan.
Verrijking of verstoring
Is mondialisering goed of slecht? Met die vraag houdt de Amerikaanse onderzoeksjournalist Charles C. Mann zich in zijn recente boek 1493 slechts zijdelings bezig. Zijn belangrijkste thema is dat mondialisering niet een recente ontwikkeling is, maar dat er al sprake van is sinds er vanuit Europa ontdekkingsreizen werden gemaakt en Columbus in 1493 Amerika ontdekte. Terwijl Mann het proces en de gevolgen van die mondialisering door de eeuwen heen bestudeerde, realiseerde hij zich dat zowel voor- als tegenstanders gelijk hebben. Want mondialisering heeft de wereld al bijna vijf eeuwen verrijkt, maar tegelijk ook tot veel sociale spanningen geleid en tot verstoringen van het ecologisch evenwicht. Die verrijking kan overigens op verschillende manieren worden uitgelegd. Want hoe schraal zou de Italiaanse keuken zijn zonder tomaten of pasta? Beide zijn pas de laatste eeuwen aan het menu toegevoegd. Net zoals wij de aardappelen voor onze patat en de mais voor onze koeien te danken hebben aan de ontdekking van Amerika. Terwijl omgekeerd paarden, graan, appels en koffie hun weg vanuit Eurazië naar Noord- en Zuid-Amerika vonden.
Ecologische ramp
Dit soort voorbeelden zijn min of meer bekend. Veel minder belicht en nogal spectaculair is de rol die de oorspronkelijk uit Zuid-Amerika stammende rubber heeft gespeeld in de Industriële Revolutie. Rubber maakte zijn entree in Europa aan het begin van de zestiende eeuw. Spaanse veroveraars namen een aantal indiaanse balspelers mee op tournee in hun vaderland. De rubberen bal waarmee zij speelden leek in niets op de met wol of veren gevulde Europese leren ballen. De rubberen ballen stuiterden! Dat stuiteren was zo ongekend dat het Spaans er niet eens een woord voor had. Pas in het begin van de negentiende eeuw begonnen industriële pioniers te begrijpen hoe ze het buigzame en trillingen absorberende materiaal konden gebruiken. Na heel wat mislukte experimenten werd in 1839 het vulkaniseren ontdekt en was men in staat rubber blijvend van vorm te laten veranderen. Daarna nam de vraag naar rubber in steeds rapper tempo toe.
Op Braziliaanse rubberplantages werd in die jaren onder erbarmelijke omstandigheden het kostbare latex-sap door arme, onderbetaalde rubbertappers gewonnen. Naast dit humanitaire drama voltrok zich een ecologische ramp. Een schimmel nestelde zich in de bladeren van de rubberboom en richtte uiteindelijk de weerloze Braziliaanse plantages ten gronde. Intussen had een Brit in 1876 kans gezien zeventigduizend rubberzaden naar Engeland te smokkelen. Van daaruit werden ze doorgevoerd naar Maleisië. Zo werd het fundament gelegd voor de Aziatische rubberteelt. Tegenwoordig komt 95 procent van het natuurrubber uit Azië. Vooral China en Laos zijn belangrijke producenten. Mann is verschillende keren in China op reportage geweest. Hij schildert een beklemmend beeld van een monocultuur die de afgelopen decennia de plaats heeft ingenomen van een rijk tropisch bergwoud. Erosie en een dalende grondwaterstand zijn het gevolg. Ecologen spreken van een ramp.
Biologische verspreiding
Maar Mann ziet nog meer onheil. Hij sluit niet uit dat de schimmel die destijds in Brazilië heeft huisgehouden in China ooit ook een ravage zal aanrichten. Want net als in Brazilië is in China nu sprake van een monocultuur, terwijl de Chinese en Braziliaanse rubberbomen genetisch vrijwel identiek zijn. Intussen zit in Brazilië nog steeds die levensgevaarlijke schimmel. Wat gebeurt er, zo vraagt Mann zich af, wanneer die plotseling opduikt in Azië? Hypothetisch is die vraag niet, want van fytosanitaire controle is geen sprake: reizigers tussen Brazilië en China kunnen zich vrijelijk bewegen en zo onbedoeld de schimmel verspreiden. Als zich in Azië een fatale rubberramp zou voltrekken, zijn de gevolgen wereldwijd merkbaar. Natuurlijk rubber wordt, zichtbaar en onzichtbaar, voor van alles en nog wat gebruikt. Auto-, fietsen- maar ook vliegtuigbanden. Leidingen en kleppen in verbrandingsmotoren. Isolatie van elektrische bedrading. Afdichtingsringen in vrijwel iedere installatie. Een wereld zonder rubber is niet meer voor te stellen.
De verhuizing van de rubberproductie naar Azië illustreert Manns opvatting dat mondialisering positieve en negatieve kanten heeft. Volgens hem laat het bovendien zien dat de succesvolle wereldwijde Europese expansie van de afgelopen eeuwen niet het gevolg is van superioriteit in sociaal of wetenschappelijk opzicht. Maar dat het een kwestie van biologie was: de verspreiding van planten en dieren naar nieuwe continenten.
Hoe meeslepend en verrassend Manns verhalen in 1493 ook zijn, op dit punt is hij niet overtuigend. De vraag is bijvoorbeeld waarom niet de indianen het voor industrieel gebruik vitale proces van vulkaniseren van rubber hebben uitgevonden, maar een Engels-Amerikaans duo. Voor het antwoord daarop kom je toch uit bij sociale en wetenschappelijke superioriteit. Dit is in ieder geval de opvatting Niall Ferguson in zijn recente boek Beschaving. Deze Britse historicus schreef al in 2007 Het succes van geld waarin hij een ernstige financiële crisis voorspelde. Behalve als commentator en bestsellerauteur is Ferguson regelmatig in het nieuws als de kersverse echtgenoot van Ayaan Hirsi Ali, over wie hij in een interview ooit zei: ‘Zij begrijpt beter dan enig ander die ik ken wat de westerse beschaving werkelijk betekent – en wat die de wereld nog steeds te bieden heeft.’
Killer applicaties
Van het besef dat de ‘Rest’ van het Westen kan leren is ook zijn jongste boek, een vuistdik en uiterst gevarieerd geschiedenisboek, doortrokken. Hierin betoogt hij dat het Westen zich het laatste millennium van de Rest onderscheidde door zes herkenbare complexen van instituties en bijbehorende ideeën en gedrag. Heel eigentijds noemt hij die complexen killer applicaties. De zes zijn: concurrentie, natuurwetenschap, eigendomsrechten, geneeskunde, de consumptiemaatschappij, en het arbeidsethos.
Concurrentie: betekent onder meer decentralisatie van het economische, maar ook van het politieke leven. Ofschoon Europa zelf politiek versnipperd was, bevonden zich binnen elke monarchie of republiek meerdere concurrerende samenwerkende eenheden. Natuurwetenschap: alle grote zeventiende-eeuwse doorbraken in wiskunde, sterrenkunde, biologie, natuur- en scheikunde vonden plaats in West-Europa. Eigendomsrechten: in Europa werden rechtsstaten gevestigd die niet alleen particulier eigendom beschermden, maar ook op een vreedzame manier conflicten beslechtten en de bakermat vormden voor de representatieve democratie. Geneeskunde: bijna alle grote negentiende- en twintigste-eeuwse doorbraken in de gezondheidszorg, inclusief de beheersing van tropische ziekten, zijn bewerkstelligd door West-Europeanen en Noord-Amerikanen. Consumptiemaatschappij: de Industriële Revolutie vond plaats in Engeland en de rest van Europa. Behalve door productiviteitsverhogende technologieën was deze mogelijk doordat er vraag was naar meer, betere en goedkopere goederen. Arbeidsethos: westerlingen waren de eerste mensen ter wereld die meer uren gingen werken en zich stelselmatig in bepaalde beroepen specialiseerden, terwijl ze een groot deel van hun inkomen spaarden. Dit maakte het proces van langdurige kapitaalvorming mogelijk.
The West vs the Rest
Ferguson voert de metafoor van de killer applicaties door. De recente mondialisering, waarbij er in de wereldeconomie een groeiende rol is weggelegd voor Japan, de Vier Tijgers, de BRIC en vele andere landen, is in zijn woorden een gevolg van het feit dat al deze landen ten langen leste een of meerdere van die killer applicaties zijn gaan downloaden en hun maatschappij steeds meer in westerse richting omvormen. Het betoog van Ferguson kan worden teruggebracht tot de bekende reclameslogan ‘successen uit het verleden zijn geen garantie voor de toekomst’. Hij ziet met zorg hoe de Rest, onder meer door de schuldenproblematiek, het Westen dreigt in te halen en wellicht ooit van de troon stoot. Een echt recept om dat te voorkomen geeft hij niet. Het koesteren van de zes killer applicaties is misschien wel zijn belangrijkste aanbeveling.
Nog minder dan 1493 houdt Beschaving zich bezig met de vraag of mondialisering goed of fout is. Uit beide boeken rijst bovendien het beeld van een onvermijdelijk fenomeen op. Mondialisering mag dan van veel ouder datum zijn dan de jaren negentig van de vorige eeuw. Het is ook duidelijk dat het proces sedertdien in een niet te stuiten versnelling is geraakt.
Over Annegreet van Bergen
Annegreet van Bergen is econoom, auteur van de bestseller Gouden jaren en journalist.