Strekking van het boek van de Skidelsky’s is dat het rijke Westen beter af zou zijn wanneer het werd verlost van zijn huidige obsessie met economische groei. Het loslaten van het groeistreven zou, kort gezegd, de kwaliteit van ons bestaan ten goede komen. Om een heel andere reden vond Hoogervorst de boodschap van Skidelsky vooral een wijze les voor de nabije toekomst. Volgens Hoogervorst hoeven we namelijk voorlopig niet op groei te rekenen. Eerst moeten de banken weer meer vlees op de botten krijgen, dat wil zeggen de verhouding tussen hun eigen en vreemd vermogen gezond maken. Dan pas kunnen ze weer volop kredieten verlenen en wordt via particuliere ondernemingen de economische groei aangezwengeld.
Dit was het enige moment dat de vriendelijke Robert Skidelsky (1939) die ochtend in het Muziekgebouw aan ’t IJ zijn beminnelijkheid verloor en uit zijn slof schoot. ‘U mist het punt. Voor de banken is geen enkele rol in het economisch herstel weggelegd. Daarvoor zijn ze te zeer aangeslagen.’ Waarna Skidelsky, die groot aanzien geniet vanwege zijn biografie van de vermaarde econoom John Maynard Keynes, een pleidooi hield voor het opvoeren van de overheidsbestedingen. Iets wat de Nederlandse en Duitse regeringen, gebukt als zij gaan onder de 3-procentseis van het Europese Stabiliteits- en Groeipact, momenteel nalaten. Zij bezuinigen juist en daarmee helpen zij de groei om zeep die nodig is om banen te scheppen voor mensen die nu werkloos zijn.
Toen brak Hoogervorst de klomp: ‘Ik dacht dat uw boek een pleidooi tegen economische groei was.’ ‘Dat is het ook,’ antwoordde Skidelsky, ‘maar dat bepleiten wij voor de lange termijn. Eerst moeten we weer groeien. Alleen door te groeien kunnen we nu het financiële stelsel weer gezond maken en banen creëren. Zo keek Keynes er in 1930 ook tegenaan. Wat betreft het bestrijden van de werkloosheid tijdens de depressie kende hij een belangrijke rol toe aan de overheid. Maar hij keek ook verder, voorbij de depressie.’ Keynes schreef in 1930 een kort essay over ‘de economische mogelijkheden’ van de komende generaties. Kort gezegd sprak hij daar de verwachting in uit dat mensen door arbeidsbesparende technieken steeds minder uren zouden hoeven te werken om hun behoeften te bevredigen en dat daardoor de werkweek over pakweg een eeuw zou zijn gedaald tot vijftien uur. Vrije tijd voor een goed leven zou op die manier voor de massa’s beschikbaar komen.
Samen met zijn zoon Edward, die van beroep filosoof is, zoekt Skidelsky antwoord op de vraag waarom de voorspelling van Keynes niet is uitgekomen. Keynes nam bijvoorbeeld - ten onrechte - aan dat er een plafond zit aan de menselijke behoeften. Hij maakte niet eens een verschil tussen behoeften (needs) en verlangens (wants). Zo’n verschil bestaat ook niet bij Robinson Crusoe die in zijn eentje op een eiland woont. Maar het bestaat wel bij mensen die samenleven en zien welke dingen andere mensen (kunnen) kopen. Daardoor worden als het ware de verlangens van gisteren de behoeften van vandaag.
De Skidelsky’s nemen stelling tegen deze economische onverzadigbaarheid en de daarmee samenhangende drang naar steeds meer geld. Zij zetten daar tegenover het ideaal van het goede leven. In het goede leven worden een ander soort menselijke behoeften bevredigd: gezondheid, zekerheid, respect, persoonlijkheid, harmonie met de natuur, vriendschap en vrije tijd. Een werkweek van vijftien uur? Voor de meeste panelleden bij het Nexus symposium is dat onvoorstelbaar, een gruwel. Werk zien zij voor zichzelf en de mensen uit hun omgeving niet als ‘kosten’, maar als middel van zelfontplooiing. Maar volgens Skidelsky ligt dat voor het merendeel van de beroepsbevolking anders. Vooral in Amerika en Engeland moeten de armen steeds meer uren maken om de eindjes aan elkaar te knopen. Zij zouden al enorm geholpen zijn wanneer hun uurloon steeg. Kortom, wanneer de inkomensverschillen kleiner werden.
In de loop van de discussie wordt duidelijk dat (ook al is het boek van de Skidelsky’s in zestien talen vertaald) hun pleidooi vooral gericht is op Amerika en Engeland. Na opmerkingen uit de zaal beaamt Skidelsky dat de situatie in die landen al heel wat meer in de richting van ‘het goede leven’ zou komen, wanneer ze hun economie meer op de Rijnlandse leest zouden schoeien. ‘Geld is de laatste jaren onvoorstelbaar belangrijk geworden,’ constateert Skidelsky met lichte verbazing. ‘Het is niet meer een middel, maar een doel en steeds meer mensen laten schaamteloos zien hoe rijk ze zijn.’ En wat dat betreft is Nederland steeds meer gaan lijken op Amerika en Engeland, stellen de Nederlandse panelleden vast. Gold het jarenlang als onbeschaafd om over geld te praten, nu is ook hier hebzucht niet meer iets om je over te schamen en mag rijkdom zonder terughoudendheid worden getoond. Kortom, een algemeen gedeeld verlangen naar het goede leven is ook in de Lage Landen nog ver weg.
Over Annegreet van Bergen
Annegreet van Bergen is econoom, auteur van de bestseller Gouden jaren en journalist.