Eigenlijk staan er te veel foto’s in Zat ik maar op kantoor. Het zijn er meer dan honderd. Zo’n enorme hoeveelheid nodigt uit om snel te bladeren en te zien wat het boek nog meer in petto heeft. Maar bij dit soort foto’s zorgt juist zorgvuldige bestudering voor het meeste kijkplezier.
Zo is de typiste uit het begin van de negentiende eeuw vooral interessant door het gebreide gevalletje dat ze draagt. Het houdt het midden tussen vest en blouse. Mouwen, boorden, borstzakjes en de sluiting zijn gebreid in donkere gerstekorrel. Het lijfje in streeppatroon. Alleen wie zelf ooit heeft gebreid, weet hoeveel uren het heeft deze kantoorjuffrouw heeft gekost om er voor weinig geld toch representatief uit te zien.
Het archief van een Franse verzekeringsmaatschappij uit 1937 lijkt door de tegelvloer een soort zwembad. In de metershoge muren zijn de laden voor de kaartenbakken ingemetseld. Drie mannen zitten aan een bureau op een soort vorkheftruck die heel hoog kan reiken. Op die manier kunnen ze bij elke bak napluizen op de voor hen relevante informatie. Opvallend zijn hun slecht zittende pakken en de lange lokken die achterover op hun schedel zijn geplakt en die net ophouden boven hun onberispelijk geschoren nek.
Cornelis Verolme zit in 1969 aan zijn bureau. Zijn blik op verre horizonten gericht. Er is geen twijfel mogelijk, daar zit een ziener. Hij draagt een donkerblauw pak, met een (koninklijke?) onderscheiding op de revers. Zijn secretaresse is gekleed in een cyclaamkleurige deux-pièces en om haar bevallige nekje hangt de spreekwoordelijke parelketting. Ze staat bescheiden, een stap achter de ziener, naast zijn bureau met bloknoot en pen in de aanslag. Een doos voor de rokertjes en de contouren van een paar fresia’s maken het tijdbeeld compleet.
Hoe bijzonder de foto’s van ‘Zat ik maar op kantoor’ stuk voor stuk ook zijn, het geheel lijdt onder de overdaad. Als kijker/lezer zie je door de bomen het bos niet meer. Een duidelijk verhaal over de ontwikkeling van het kantoorleven ontbreekt bovendien.
Bijvoorbeeld: de buizenpost heeft grote aantallen loopjongens werkloos gemaakt. Net als het oprukken van de telefoon. De laatste telefonistes die bellers op een groot schakelbord letterlijk ‘doorverbonden’ hebben al tientallen jaren geleden hun congé gekregen. Archieven met kaartenbakken zijn gedigitaliseerd. Tegen die achtergrond dringt zich de vraag op waarom desondanks een steeds groter deel van de beroepsbevolking op kantoor werkt.
Het is jammer dat ‘Zat ik maar op kantoor’ zich dit soort vragen niet stelt en al helemaal niet probeert ze te beantwoorden. Dat past misschien ook niet bij de opzet van een ‘nostalgisch boekje’. Net zomin als vragen naar de informalisering van omgangsvormen. Wat is er gebeurd met de autoritaire baas? Waar zijn die tutten van secretaresses gebleven? Wanneer verdween de bedeesde kantooremployé? Hoe komt al dat kantoorvolk tegenwoordig zo joviaal en assertief? Welke sociologische veranderingen zijn daar verantwoordelijk voor?
Helaas valt dit soort onderwerpen buiten het nostalgisch bereik. Dat geeft ook meteen de beperkingen aan van nostalgie. Wie met een nostalgische blik een boek maakt, laat alleen maar zien hóe het was, maar vertelt niet waaróm het zo was. Voor de lezer/kijker voor wie het hóe genoeg is, is ‘Zat ik maar op kantoor’ een uiterst genoeglijk boek. Wie echter ook een kijkje achter de historische schermen zou willen nemen, komt onvoldoende aan zijn trekken.
Over Annegreet van Bergen
Annegreet van Bergen is econoom, auteur van de bestseller Gouden jaren en journalist.