Wie ooit in Kenia is geweest, weet hoe weinig geliefd de Indiase middenstanders daar zijn. Zowel zwart als wit heeft weinig met hen op. ‘Zie je hoe arrogant ze zijn? Ze noemen zich Kenianen, maar ze willen niets met ons te maken hebben. Ze sturen al hun geld naar Londen of Bombay,’ zegt Auma Obama. Eind jaren tachtig loopt ze met haar Amerikaanse halfbroer Barack door Nairobi.
Barack antwoordt dat hij het de Indiërs niet kwalijk kan nemen dat ze hun geld naar het buitenland overboeken. Hij denkt aan de Indiërs in Oeganda. Zij kregen in 1972 van Idi Amin slechts negentig dagen de tijd om het land te verlaten. Bovendien voelt Barack een bijna natuurlijk bondgenootschap met Indiërs en Pakistani. In Amerika waren het zijn vrienden. Mensen die pal stonden voor dezelfde ‘zwarte zaak’ als hij. Mensen die hem geld leenden als hij krap bij kas zat, of bij wie hij kon slapen als hij geen onderdak had.
Het is een van de talrijke veelzeggende anekdotes uit Dromen van mijn vader, het boek dat Obama dertien jaar geleden schreef toen hij als eerste Afro-Amerikaan voorzitter van de ‘Harvard Law Review’ werd en dat in de nieuwe uitgave een internationale bestseller werd. Op aansprekende wijze beschrijft hij hoe het is om tussen wal en schip te vallen. Bijvoorbeeld hoe hij als opbouwwerker in Chicago mensen vaak onbedoeld op het verkeerde been zette wanneer hij hen belde. Ze reageerden achterdochtig, ontwijkend of onzeker. Hadden ze een moslim aan de lijn? Of, nog erger, een Ier met de naam O’Bama?
Bijna als vanzelfsprekend ging hij op school en op de universiteit om met gekleurde school- en studiegenoten. Niet zelden voelden zij haat jegens blanken. Een haat die Obama niet kon meevoelen. Immers, thuis in Hawaï werd hij liefdevol opgevoed door zijn witte grootvader en grootmoeder. Regelmatig corrigeerde zijn grootvader toeristen. Die hadden foto’s gemaakt van het schattige jongetje dat zo leuk in de golven speelde. Dan merkten ze iets op in de trant van dat het zwemmen de Hawaïaanse kinderen kennelijk in het bloed zat. ‘Er is weinig Hawaïaans aan mijn kleinzoon. De vader van dit jongetje komt uit Kenia en zijn moeder uit Kansas.’
Als student in New York had Obama op zeker moment een blanke vriendin. Samen gingen ze naar een toneelstuk over het rassenvraagstuk. ‘Waarom zijn de zwarten altijd zo kwaad?’ vroeg ze na afloop. Volgens Obama had dat te maken met het collectieve geheugen - net zoals de Joden de Holocaust niet kunnen vergeten. Volgens de vriendin was dat iets heel anders. Het werd ruzie. Op straat. Voor het theater. De vriendin barstte zelfs in huilen uit. Ze kon er toch ook niets aan doen zij niet zwart was. ‘Ze zei dat ze alleen zichzelf kon zijn en dat dat niet genoeg was.’
Dat het op ruzie uitliep, kwam waarschijnlijk doordat Obama amper twintig was toen dit speelde. Zijn evenwichtige, wijze zelf had hij toen nog niet gevonden. Toen hij dit verhaal aan zijn zus vertelde, was hij al weer wat ouder en wijzer. Hij schaamde zich ervoor. Auma zei dat ze het triest vond. ‘Ach,’ reageerde Obama (hij had zijn Michelle nog niet gevonden), ‘als ze wél zwart was geweest, was het waarschijnlijk ook niets geworden. Er zijn meer zwarte vrouwen geweest die mijn hart hebben gebroken.’
‘Met producten van een multicultureel huwelijk kan het slecht aflopen. Maar vaak is zo’n achtergrond ook een enorme verrijking,’ zegt Fons Trompenaars. Trompenaars is adviseur en auteur op het gebied van intercultureel management. Hij schreef onder andere, samen met Ed Voerman, Grenzeloos leiderschap, waarin zij laten zien hoe belangrijk het is dat moderne leiders kunnen omgaan met cultuurverschillen. Bovendien is Trompenaars zelf kind van een Nederlandse vader en een Franse moeder.
‘Als het goed gaat, zullen kinderen uit een multicultureel huwelijk niet snel iets veroordelen. Ze luisteren heel aandachtig om erachter te komen wat mensen bedoelen,’ zegt Trompenaars. Hij schetst hoe de familie Trompenaars vroeger tijdens vakanties twee weken bij de Franse grootouders logeerde en vervolgens twee weken bij de Nederlandse. In Parijs waren er enorme maaltijden met oma, opa, ooms, tantes en de andere kleinkinderen.
‘Tijdens het eten spraken alleen mijn grootouders met hun kinderen. De kleinkinderen mochten alleen iets zeggen als ze daartoe werden uitgenodigd door de volwassenen. In Nederland was het bijna andersom. In elk geval was er aan de kindertafel een enorm dedain voor autoriteiten. Opa moest als het ware het woord van zijn luidruchtige kleinkinderen krijgen. Maar hoe verschillend mijn grootouders ook waren, ik hield van allebei. Elke situatie had zijn eigen logica. Daarmee kunnen omgaan, is waardevol en het helpt je bij het verzoenen van ogenschijnlijke tegenstellingen.’
‘De achtergrond van Obama is in die zin natuurlijk ook heel rijk. Een deel van zijn jeugd heeft hij in Indonesië doorgebracht. Zijn leven is heel anders dan dat van George W. Bush. Ik geloof dat die man in totaal drie weken in het buitenland was geweest. Een cola bestellen in het Marriott was zo ongeveer zijn enige interculturele ervaring. Je kunt hem zijn eigenzinnig gedrag van "wie niet voor mij is, is tegen mij" niet eens kwalijk nemen. Het is meer domheid dan gemeenheid. Voor een deel vloeit dat denken in tegenstellingen voort uit de introversie van de Amerikaanse cultuur. Door het enorme succes van het land worden als het ware eigen opvattingen tot algemene norm verheven. Dat leidt in het bedrijfsleven zelden tot goede resultaten, maar in de politiek is het helemaal catastrofaal.’
De Amerikaanse bewindvoerder in Irak, Paul Bremer, handelde geheel in de rechtlijnige geest van Bush. Omdat ex-dictator Sadam Hussein zijn aanhang vooral onder de Irakese Soennieten had, besloot Bremer onmiddellijk na zijn aantreden dat geen enkele Soenniet meer een overheidspost mocht bekleden. Door deze categorische uitsluiting heeft Bremer de tegenstellingen tussen Soennieten en Sjiieten alleen maar verscherpt. Met alle rampzalige gevolgen van dien.
Trompenaars: ‘Dit simpele model van ja of nee schept onnodige tegenstellingen en is gevaarlijk. Politiek gezien is de wereld gediend bij dialectiek, bij pogingen tot verzoening. Wat dat betreft heb ik, zoals zovelen, grote verwachtingen van Obama.’
Trompenaars’ collega Charles Hampden-Turner heeft in een mooi essay beschreven hoe Obama het nieuwe leiderschap belichaamt; hij is de man die tegenstellingen verzoent. Hampden-Turner analyseerde daarvoor de ‘acceptance speech’ van 4 november. De overwinning is niet Obama’s overwinning, maar die van zijn aanhangers. Doordat zij hebben meegedaan, kan Obama leiden. Tegenover het ongebreidelde eigenbelang van individuen stelt Obama het gemeenschappelijk belang van het land. Samenwerking met tegenstanders, verheft Obama tot de nieuwe norm. En zo zijn er tal van ogenschijnlijke tegenstellingen die Obama weet te verzoenen. En waardoor de verwachtingen van zijn presidentschap akelig hoog gespannen zijn.
Dat Amerika Obama heeft gekozen zegt een aantal dingen over het land. Uiteraard dat de Amerikanen zijn uitgekeken op Bush die binnenslands de tegenstellingen alleen maar heeft verscherpt. Die met zijn compromisloze en solistische buitenlandse optreden vooral de beperkingen van de macht van Amerika heeft laten zien.
Maar de verkiezing van een zwarte man met als tweede naam Hussein laat ook zien dat Amerika een ander land aan het worden is. Trompenaars: ‘De onlangs overleden politicoloog Samuel Huntington heeft daar een interessant boek over geschreven: ‘Who are we?’. Zijn conclusies deel ik niet, maar wel zijn analyse dat een grote stroom nieuwe Amerikaanse immigranten, vooral uit Zuid-Amerika, zorgt voor een verandering van de cultuur. Zij spreken geen Engels en stemmen ook in hun land van herkomst. Anders dan de "traditionele immigranten" snijden zij niet alle banden door, maar bevinden zich in een duale positie. Zoals bijvoorbeeld veel Turken in Nederland. Misschien moet je Silicon Valley beschouwen als de metafoor voor het nieuwe Amerika. In dit hightech industriegebied in Californië is slechts vijf procent van de CEO’s een blanke Amerikaan. De rest van de bedrijven wordt geleid door Indiërs, Chinezen, Mexicanen. Eenheid in diversiteit is de toekomst van Amerika. Een president als Obama past daar helemaal bij. Misschien krijgt hij de Amerikanen zo ver dat ze zich niet meer op een buitenlandse vijand richten, maar gezamenlijk proberen het land weer op orde te krijgen. Dat is hard nodig en Amerika heeft de veerkracht om dat te doen.’
Behalve door zijn rijke interculturele ervaring onderscheidt Obama zich ook van Bush doordat hij een doener is die resultaten wil zien, maar die de discussie niet schuwt. ‘Bush is geen hands-on manager die problemen oplost. Hij beschouwt zichzelf als een moreel leider die denkt dat het voldoende is om mensen een goed gevoel te geven en hen te inspireren,’ zegt James Hoopes, hoogleraar zakelijke ethiek aan het Babson College, een management college in de buurt van Boston. Deels is de arrogantie van Bush te herleiden tot zijn MBA-opleiding. Deels past het in een cultuur van leiders die menen (meenden) dat zij boven de wet staan. Hoopes schreef daarover een interessante analyse in ‘Hail to the CEO - the failure of George W. Bush and the cult of moral leadership’.
De totaal andere manier van leidinggeven door Obama wordt mooi beschreven in ‘Time’, dat hem tot ‘Person of the Year’ uitriep. Time citeert Obama die, gevraagd naar zijn opvattingen over management, onder andere zegt dat mensen doorgaans goed werk willen afleveren. Een leider moet daarom duidelijk maken wat hij verstaat onder ‘goed werk’ en het goede voorbeeld geven, vindt Obama. Dan ben je volgens hem al een heel eind.
‘Let nog eens goed op wat hij zegt.’ ‘Time’ herhaalt de woorden van Obama. ‘Hij zegt dat mensen doorgaans goed werk willen leveren. Met andere woorden: hij vertrouwt mensen. Aan dit soort vertrouwen heeft het de afgelopen jaren nogal eens ontbroken in de Amerikaanse politiek. Daar heerste toch vooral het idee dat iedere onenigheid een teken van wantrouwen was en dat opposanten kwade bedoelingen hadden. Maar vooral dankzij het feit dat hij zijn medewerkers zijn vertrouwen heeft geschonken, heeft Obama gewonnen.’
In managementtermen kun je zeggen dat Obama voor empowerment van zijn medewerkers zorgde. Zij kregen toegang tot alle informatie over mogelijke kiezers. Zo konden zij zelf beoordelen hoe ze die kiezers het beste konden benaderen. Hiermee maakte Obama gebruik van de creativiteit die er ‘op de werkvloer’ was. De mensen die het echte werk moesten doen voelden zich verantwoordelijk voor de straten en de buurten die zij geacht werden te bezoeken. Zij wisten de kiezers over te halen zich te laten registreren en te gaan stemmen.
Dit betekent ook een breuk met de Angelsaksische manier van organiseren. Geen nauwkeurige voorschriften die topdown een organisatie in gaan, maar er vanuit gaan dat de mensen die het echte werk moeten doen zelf het beste weten hoe zij de gestelde doelen moeten bereiken.
Obama geeft velen op velerlei terrein hoop. Er valt nog meer te hopen: namelijk dat zijn succesvolle campagne veel bedrijven en organisaties zal inspireren tot een andere manier van leidinggeven.
Over Annegreet van Bergen
Annegreet van Bergen is econoom, auteur van de bestseller Gouden jaren en journalist.