'Kennis van grammatica is nodig om inzicht in taal te verkrijgen. Dit inzicht in taal is een voorwaarde om foutloos te leren spellen en formuleren. Voor een leraar primair onderwijs is inzicht in taal een vereiste. Daardoor kan hij zich vaardig in het Nederlands uitdrukken. Bovendien moet een basisschoolleerkracht taalvaardigheid stimuleren…'
Met die stellingen legitimeren Marja Bout en Han de Bruijn hun boekje 'Basisvaardigheden grammatica voor de pabo'. Zowel over het boekje als over deze stellingen is heel wat te zeggen. Laat ik beginnen met de inhoud. Daar is weinig op af te dingen. Alle onderdelen van de traditionele zinsontleding worden helder en begrijpelijk uitgelegd en waar mogelijk verhelderd met schema's en vereenvoudigd met behulp van – ik bedoel het woord niet zo negatief als het klinkt! – trucjes.
Het boek bevat talloze oefenzinnen, waarmee het zojuist geleerde in praktijk kan worden gebracht. De antwoorden op die oefeningen staan achterin en op die antwoorden is weinig aan te merken – al blijft er altijd enige discussie mogelijk, natuurlijk. Voorbeeld? In de zin 'Een aardig boek over grammatica lees ik' is het duidelijk. Maar in de zin 'Rutte slaat Wilders'? De auteurs gaan redelijk ver in hun keuze van te behandelen onderwerpen. Natuurlijk komen de 'bekende' zinsdelen onderwerp, persoonsvorm, gezegde, lijdend en meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling ter sprake, maar ook het voorzetselvoorwerp, het oorzakelijk voorwerp en de bepaling van gesteldheid. Ook de woordsoorten, de bedrijvende en lijdende vorm en de ontleding van nevenschikkende en onderschikkende samengestelde zinnen komen extensief aan bod.
En daar begint mijn twijfel. Niet aan het boekje, maar aan de inhoud van het taalonderwijs. Generaties leerlingen zijn en worden opgevoed met traditionele zinsontleding. Je kunt je afvragen of dat wel een nuttige besteding van onderwijstijd is. In de woorden van de Leidse didacticus en taalkundige Helge Bonset op Digischool: uit onderzoek blijkt niet, dat onderwijs in traditionele zinsontleding leidt tot beter inzicht in de taal; leerlingen vinden het het vervelendste onderdeel van het vak Nederlands en het heeft alleen enig nut voor het aanleren van de juiste werkwoordsspelling. Ik snap dat mijn collega's graag traditionele zinsontleding onderwijzen. Als je het trucje beheerst, kosten de lessen weinig tot geen voorbereidingstijd meer. Het is een van de weinige onderdelen van het schoolvak Nederlands waarbij een goed/fout-norm te hanteren is. We doen het al jaren. M
aar traditionele zinsontleding is slechts een onderdeel van grammatica. Door de eenzijdige nadruk op zinnetjes ontleden en woordjes benoemen blijven echt essentiële onderdelen van de grammatica onderbelicht. Want op welke school wordt aandacht besteed aan zaken als betekenis en vorm, hoe leren wij taal, uitspraak en klasseverschillen – zaken die volgens mij bijdragen aan een werkelijk begrip van en inzicht in de taal. Maar goed. Zolang dat kwartje niet valt in Den Haag of Zoetermeer, zolang methodes nog blijven ontleden, zolang leraren nog graag een makkelijke les tussendoor willen hebben – zolang zal traditionele zinsontleding het enige verplichte grammaticaonderdeel blijven op lerarenopleidingen. Zolang ook zal aanstormend onderwijstalent moeten kunnen ontleden. Dit boek kan daarbij nuttige diensten bewijzen.
Over Bert Thiel
Bert Thiel (1961) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde in Leiden. Hij gaf ruim dertig jaar les in het voortgezet onderwijs. Nu leest, dicht en schrijft hij.