‘De gekooide recherche’ van Michiel Princen is een van de weinige boeken die een helder doch confronterend inzicht geven in de cultuur van een organisatie. Het boek staat boordevol waardevolle informatie, waar consultancybureaus enkele tonnen aan hadden kunnen verdienen, indien zij een soortgelijke diagnose hadden gepresenteerd. Maar van eigen mensen die het nest bevuilen, hoort men dat niet graag. Rechercheur Princen geeft zijn baan in 2015 op, omdat hij alleen maar energie verliest en het gevoel heeft er in zijn eentje voor te staan. Hij heeft dan nog geen nieuwe baan, hetgeen de ernst van de situatie goed weergeeft. Zijn politiechef neemt niet eens de moeite om er met hem over in gesprek te gaan. De lezer krijgt zeer helder voorgeschoteld wat er in deze politieorganisatie mis is. Princen begint het boek met uitleg over zijn werk en vertelt dat hij als zij-instromer direct in het diepe werd gegooid bij het onderzoek naar de moord op Endstra. We lezen ook over de kwesties van ene Tobing en Paarlberg, de welbespraakte goedgeklede witte boorden crimineel.
Princen vergelijkt ze met sporters die aan de dope zijn: wel winnen maar niet gepakt worden. Het valt op dat Princen vooral een analist was, structuren en samenhang ontdekken. Nuttige vaardigheden, zeker wanneer je je realiseert dat zaken soms wel tien jaar in beslag kunnen nemen. Een zaak begint bij aangifte aan de balie (slechts een op de drie slachtoffers doet dat). Princen neemt geen blad voor de mond en zet vraagtekens bij het aantal aangiften dat in het politiesysteem belandt, want zo stelt hij: ‘in de fase van gegevensregistratie gaat er van alles fout’. Halverwege het verhaal wordt het de lezer duidelijk dat Princen steeds meer vraagtekens zet bij de samenwerking binnen de recherche en dat hij zich af vraagt of de recherche wel toereikend is ingericht. Hij verbaast zich over begane doodzondes, zoals haantjesgedrag vertonen door de media te woord te staan zonder met de collega’s af te stemmen. ‘De politieorganisatie bestaat uit talloze soeverein opererende deelafdelinkjes en koninkrijkjes’. Zoals de politiek zijn h-woord (hypotheek) kent, is er bij de politie het c-woord. Dat staat voor capaciteit. Het is elke keer het excuus om dingen niet te doen. De recherche lijkt grotendeels afhankelijk van individuele kwaliteiten maar niet van een goede samenwerking of een sterke organisatie met geoliede systemen. Princen zelf lijkt een soort van workaholic te zijn die volledig opgaat in zijn werk. Hij sliep soms op kantoor en maakte vele uren. Natuurlijk kun je daar je vraagtekens bij zetten. Toch zou dit geen reden moeten zijn om hem niet serieus te nemen. Hij dacht veel na en observeerde veel dingen, zoals de kwalijke kant van advocaten wanneer zij hun cliënten helpen de boel te vertragen waardoor de kans vergoot wordt dat hun straf verminderd wordt. Het verbaast Princen dat de advocaten niet opstonden tegen de zwakke broeders in de beroepsgroep, een verwijt dat hij zijn recherchecollega’s ook maakt. Maar hier lijkt hij het fenomeen ‘groepsdenken’ te onderschatten. Het is niet alleen de mentaliteit die mis is bij de recherche, ook het niveau. Analytische vaardigheden worden duidelijk gemist. Structurele problemen worden niet structureel –maar hap snap- aangepakt. De comfortzone is de deken waar iedereen zich prettig bij voelt binnen de recherche, inclusief de chefs. Princen zat temidden in een cultuur van doeners, die het leuk vinden om spectaculaire vondsten te doen en kickten op invallen maar niet waren opgeleid om onderzoek vanachter hun bureau te doen. Hij voegt daar fijntjes aan toe dat de bekende oneliner van de politiek: ‘blauw hoort op straat en niet achter een bureau’ alleen maar averechts werkte. Hij heeft er moeite mee om het te vermelden maar geeft aan dat de intellectuele kwaliteiten van de gemiddelde rechercheur vooral op MBO-niveau zitten. Doeners met veel daadkracht maar met te weinig denkkracht. De rechercheurs zijn niet ambitieus, iets wat je Princen niet kunt verwijten. Het gebrek aan ambitie komt waarschijnlijk doordat de functie van rechercheur voor veel politiemensen de laatste carrièrestap is. Het heilige vuur is gedoofd, wat overblijft is een waakvlammetje. Wie dit boek leest, twijfelt geen seconde aan de juistheid van de informatie. Wel blijft twijfel over de vraag of de politie bij machte is haar eigen organisatie effectief te transformeren.
Over Peter de Roode
Drs. Peter de Roode is zelfstandig adviseur en trainer. Hij ondersteunt organisaties bij het invoeren van grootschalige veranderingen waarbij gedragsverandering centraal staat.