kspraak. Het woord duikt ineens op. Uit de context blijkt dat het gaat om woordenreeksen, mantra's misschien wel, die gebezigd worden in managementkringen om de morele catastrofe af te wenden. In weerwil of misschien wel juist versterkt door de bedrijfsethiek, grijpt die catastrofe onstuitbaar om zich heen.
Het bedrijf is een schip, een dolend schip dat nooit meer een haven zal aandoen. Niemand wil eigenlijk aan boord blijven. Het gaat er te hard aan toe, het leven is er te kunstmatig, er is te weinig ruimte... Overboord springen zonder land in zicht is geen aantrekkelijke optie. Maar hoe erg de ramp ook is, redding ligt altijd in het verschiet, lijkt de kwaakspraak te willen echoën. Als je maar ijverig je leerervaringen, leermomenten of cases bestudeert. 'Er is een hoogst religieuze semantiek van catastrofe en verlossing aanwezig in de kwaakspraak die gemeengoed is in de managementwereld', staat er op bladzijde 92. Kwaakspraak lijkt geen ander doel te hebben dan te zorgen dat de ratten netjes aan boord blijven. 'De gemiddelde medewerker onderdrukt zichzelf en kiest voor de schijnwereld die de totaliteit van de organisatie met zich meebrengt.' Stakeholder-analyse, benchmarking, moral competency mapping maken kennelijk deel uit van die kwaakspraak.
Ze vormen de dubbele boekhouding van de bedrijfsethiek, en ambiëren een morele diepgang van nul komma nul. Ze mechaniseren slechts de moraliteit. Transparantie, objectiviteit, procedurele fairness, het is allemaal modieus gekwaak (blz 113) dat je doet afvragen over er ergens in dit rijk van de registratie nog een helder beeld bestaat van hoe een gezonde of goede organisatie er eigenlijk uit moet zien. Het zal duidelijk zijn dat filosoof René ten Bos weinig op heeft met de hedendaagse bedrijfsethiek. Of, preciezer gezegd, er kan helemaal geen sprake zijn van bedrijfsethiek als deze niet voortdurend zelf ter discussie staat. En dat is precies was de Nijmeegse bijzonder hoogleraar doet in het boek 'Rationele engelen'. Grondig en precies stelt hij de zelfverklaarde onmisbaarheid van de bedrijfsethicus ter discussie. Nu weer roffelt hij de filosofische trom met zijn buitengewoon precieze en verontwikkelde taalgebruik, dan weer zegt hij rauw waar het wat hem betreft op staat. Als Ten Bos steeds weer andere woorden zoekt om duidelijk te maken wat hij zeggen wil en luid en duidelijk de echte René ten Bos uit het papier springt, ontstaan de pareltjes, de semantische diamantjes die het boek ook voor de gewone sterveling bij vlagen tot een leesfeest maken. 'Kwaakspraak', is er wat mij betreft één van. Eerst even over de titel, dan over de vijf hoofdstukken. Met rationele engelen heeft Ten Bos de hedendaagse professional op het oog, die zich weliswaar betrokken voelt en in wie in feite zelfs een teleurgesteld activist schuilt, maar zijn rationaliteit en zucht naar geloofwaardigheid verbieden hem daadwerkelijk deel te hebben aan de gebeurtenissen. Hij is als een fotograaf in oorlogsgebied, als een journalist die live verslag doet van de hongerdood. Het eerste hoofdstuk gaat over de rationaliteit, de dominantie van het verstand. Die dominantie beperkt zich overige allerminst tot de ethiek. Overspecialisatie leidt er ook toe dat experts het morele denkwerk voor anderen willen doen. Maar er is ook zoiets als gevoel. Verstand en gevoel zijn beiden relevant; ze staan zeker niet in een hiërarchische verhouding tot elkaar, noch vormen zij een dualiteit. Ten Bos pleit voor een postdualistische bewustzijn in organisaties: 'Hoe moeizaam en hopeloos ook, verstand en gevoel, ethiek en moraliteit, samenleving en individualiteit zijn op onontwarbare wijze met elkaar verbonden. In plaats van het geven van bekrompen, morele adviezen aan managers in de vorm van even domme als optimistische procedurele benaderingen die de hiërarchie van verstand en gevoel alleen maar bevestigen, zou de bedrijfsethiek verslag moeten uitbrengen van deze moeizame verstrengeling.' De professional is bij uitstek iemand die het van z'n verstand moet hebben. In het tweede hoofdstuk stelt de auteur dat de Victoriaanse professionals (artsen, notarissen, etc.) en die van het bureaucratisch type (de manager), meer en meer zijn vervangen door de kenniswerker, die zich meer nog dat de manager niet zozeer beroept op zijn kennisbasis, alswel om zijn vermogen die kennis voortdurend te veranderen. Hij accepteert dat alle kennis vluchtig van aard is en verwacht van de organisatie waarvoor hij werkt dat intuïtie, innovatie en veranderingsbereidheid aanwezig zijn. In bureaucratische organisaties voelt hij zich niet thuis. De bedrijfsethicus is hiervan een representant. Organisaties zouden meer hebben aan een idioot, 'omdat alleen een idioot bereid is niet alleen naar zijn verstand, maar ook naar zijn lichaam en zijn gevoel te luisteren.' Ook in het economisch denken is de rationaliteit almaar dominanter geworden. In deze context verschijnt de financieel specialist als de sjamaan van de organisatie en creëert een wereld waarin zelfs het alledaagse taalgebruik langzaam maar zeker gekoloniseerd wordt door het getal. In de visie van Ten Bos heeft deze nadruk op het financiële de hebzucht in de hand gewerkt, een hebzucht die we vervolgens als zonde zijn gaan zien - de zonde die ten grondslag ligt aan alle economie. 'Eerst zeg je dat we van nature hebzuchtig zijn, dan zeg je dat we die hebzucht moeten temperen, vervolgens laat je zien dat die hebzucht gerelateerd is aan het lichaam en tot slot laat je zien dat de mens als een engel weet te ontstijgen aan zijn lichamelijke-al-te-lichamelijke aard. De hele wetenschap, de economische in het bijzonder, is doortrokken van deze angelieke mentaliteit. (...) Ooit waren de enige engelen die we kenden engelen die uit de hel kwamen. Ze reden op motorfietsen rond. Nu komen ze uit de zakenwereld en surfen ze over het net.' Ook de moraliteit blijkt meer en meer het terrein van de boekhouder. In het vierde hoofdstuk plaatst Ten Bos het begin daarvan bij Robinson Crusoe. Zijn schepper Defoe laat hem in zijn eenzaamheid een boekhouding bijhouden van zijn prettige belevenissen (aan debet-zijde) en de ellende waaronder hij leed (aan credit-zijde). Zo'n techniek is kennelijk veelbelovend voor iemand die zich weigert aan te passen aan zijn nieuwe omgeving, die iedere vorm van introspectie ineffectief acht en die zichzelf vooral begrijpt als een overlevingsmachine. Maar wie, zo vraagt Ten Bos zich af, zou werkelijk durven beweren dat je met boekhouden de wildernis overleeft? Ook andere technieken veegt Ten Bos zorgvuldig samen in een trukendoos, waarvan hij vervolgens de deksel stevig sluit. Zelfs Gareth Morgan ('Beelden van organisatie') krijgt ervan langs: '...is het niet zo dat die eindeloze behoefte in organisaties aan het ontwikkelen van beelden en metaforen duidt op de melancholische gemoedstoestand van degenen die er werken? Duidt het onvermogen om een robuuste taal te ontwikkelen die de dingen bij de naam noemt, niet op een volledige ontheemdheid? Verklaart deze thuisloosheid niet de verstikkende aanwezigheid van nietszeggende woorden in organisaties?' Zweeftaal noemt Ten Bos de nietszeggende woorden van de professionele en bedrijfskundige ethiek. Zweeftaal die duidt op een geëxternaliseerd ethos, die zich niet alleen manifesteert in boekhoudkundige techniekjes en recepturen, maar ook in knullige metaforen en allegorische trukendozen. Zweeftaal en kwaakspraak. Samen leiden ze tot zweefethiek, met eindeloze hooggestemde woorden die maar nergens een vrolijk refrein worden. Ze nemen het karakter aan van een monotone dreun: 'duurzaamheid, maatschappelijk verantwoord, onpartijdig, neutraal, rationeel en dan weer opnieuw: duurzaam, maatschappelijk verantwoord, onpartijdig, enzovoort. Bam bam bam. Stamp het er vaak genoeg in en mensen blijven erover praten. Want praten is wel de meest vooraanstaande zijnswijze van de bedrijfsethiek, die voor alles een zeer streng gecodificeerde kletsethiek is. Als zodanig past ze bij de kletscultuur van managers en ondernemers.' Net als Schrijvers ('Hoe word ik een rat') pleit Ten Bos voor ironie als wapen tegen - wat Schrijvers noemt - braaftaal. 'Loyaliteit, discipline en gemeenschapszin', zo wijst hij fijntjes, 'zijn bijvoorbeeld deugden die ook in de gemiddelde criminele organisatie hoog in het vaandel staan.' Veel alternatieven om dan ook maar een rat te worden, geeft de filosoof overigens niet. Wel wijst hij op de noodzaak van het verwerven van vaardigheden om met meningsverschil, weerstand, ambiguïteit en twijfel om te gaan. Zowel in jezelf als in je organisatie. Moraliteit als sociaal proces. Gebaseerd op de kleine moraal. Een beetje Victoriaans dus. Ethische posities kun je daarbij niet innemen, althans, niet lang. 'Af en toe, bijvoorbeeld als je na de aanslagen in New York behoefte hebt aan een hard moreel oordeel, doe je alsof je eigen positie onbetwijfelbaar en universeel geldig is. Maar diep in je hart behoor je als goed democraat en liberaal beter te weten.' Waar ik op hoop, besluit Ten Bos, is een ethiek die niet hoeft te spreken, een ethiek die zichzelf dus het zwijgen oplegt en geen andere zijnswijze kent dan de stilte. Anders gezegd, een ethische machine die niet ratelt van de procedures, codes en andere technische vernuftigheden.
Over Harold Janssen
Harold Janssen is organisatieactivist en helpt organisaties de toekomst toe te laten. Hij is auteur en als adviseur werkzaam bij DeLimes, Nieuw Rijnlands Organiseren.