Er is in de loop van de jaren heel wat onderzoek gedaan naar mogelijke oorzaken en dat heeft indrukwekkende nieuwe onderwijsconcepten opgeleverd. Probleem Gestuurd Onderwijs zou dé oplossing zijn, maar dat bleek uiteindelijk toch niet helemaal het geval. Daarom werd PGO doorontwikkeld tot CGO - Competentie Gericht Onderwijs - en dat zou het dan toch moeten zijn. Want nu vormt de beroepspraktijk het uitgangspunt voor het studiemateriaal en leren wordt beschouwd als een actief proces, waarbij niet alleen het geleerde belangrijk is maar ook het leren zelf. De school moet als het ware een leer-laboratorium worden, waar informatie getransformeerd wordt tot kennis.
Sindsdien heten studieboeken ‘competentiegerichte methoden’ en een van die methoden is Communicatie in het bedrijfsleven dat vooral bedoeld is voor economische opleidingen in het HBO. Het is het eerste communicatieboek dat uitgaat van de domeincompetenties Commerciële Economie, Bedrijfseconomie en Management en Recht. Het boek is opgebouwd uit een praktijkdeel en een theoriedeel en gaat uit van reële praktijksituaties. De auteurs hebben mensen in bedrijven en organisaties die in hun werk veel met HBO’ers te maken hebben, gevraagd werksituaties te beschrijven waarin die HBO’ers terecht komen, zodat nagenoeg alle opdrachten en cases gebaseerd zijn op het toekomstig werkveld van de HBO-student. Het boek bevat onder meer cases van AEGON Nederland, Sports Entertainment Group, Amsterdam RAI en TNS NIPO. Daarmee scoort het in ieder geval punten.
In de didactische opzet is gebruik gemaakt van de leercyclus van Kolb: concreet ervaren – waarnemen en overdenken – abstracte begripsvorming – actief experimenteren. Die vier fasen zijn volgens de auteurs weliswaar niet verplicht, maar ‘bewezen is wel dat het materiaal beter verwerkt wordt als alle fasen worden doorlopen.’ Tot zo ver ben ik het nog wel met ze eens. Maar die eensgezindheid wordt rap minder als ze uitleggen hoe ze Kolbs leercyclus naar de opbouw per hoofdstuk hebben vertaald: eerst fase 2 – de ‘warming-up’ – dan fase 3 – de theorie – vervolgens fase 4 – allerhande opdrachten – en ten slotte fase 1: de case. Dat betekent concreet het volgende: eerst reflecteert de student op de vaardigheid die in het desbetreffende hoofdstuk centraal staat, vervolgens leest hij daar wat achtergrondinformatie over, dan maakt hij een aantal ‘droogzwem-oefeningen’ en ten slotte mag hij de casus te lijf. Natuurlijk, de auteurs hebben aangegeven dat iedere gebruiker de stof kan doorwerken in de volgorde die hem het beste past, maar ik durf te wedden dat heel wat docenten en/of studenten netjes de aangegeven weg volgen. En dat gebeurt zeker bij het behandelen van de casus, waar je letterlijk stap voor stap langs de opdrachten wordt geleid.
Ik betwijfel of je zo optimaal recht doet aan de uitgangspunten van CGO en, belangrijker, de studenten in het HBO voldoende toerust voor wat het bedrijfsleven later van ze verwacht. Waarom niet begonnen met de casus en de opdrachten? Laat iedere student aan de hand daarvan zijn leervragen formuleren en biedt vervolgens voldoende materiaal aan om het leerproces zo goed mogelijk te faciliteren. Natuurlijk krijg je dan een heel ander boek, maar doel en middelen mag je nooit door elkaar halen.
Veroordeel ik hiermee stiekem het CGO-onderwijsconcept? Nee hoor. Ik vraag me wel af of ‘Communicatie in het bedrijfsleven’ door zijn opzet geschikt is om hoger onderwijs en bedrijfsleven eindelijk ‘on speeking terms’ te krijgen. Dat geldt overigens voor alle competentiegerichte methoden. Ik vraag me zelfs af of creërend leren, want volgens mij is dat het uiteindelijk doel van CGO, mogelijk is aan de hand van een vooraf gekozen methodiek; zoals die van een studieboek. Maar ik denk niet dat er een uitgever te vinden is die mij die overweging in dank afneemt.
Over Bert Peene
Bert Peene werkte jarenlang als kerndocent bij IMAGO Groep, Via Vinci Academy en C-Lion, opleiders voor het onderwijs. Daarnaast voerde hij als zelfstandige opdrachten op het gebied van organisatieontwikkeling uit in profit en non-proft. Tegenwoordig werkt hij als free lance docent en schrijft hij voor diverse bladen over managementliteratuur.